GEHALTE, o. (-n), het betrekkelijk bedrag van een bestanddeel in een of ander mengsel, inz. van luchtsoorten en metalen: het gehalte der lucht aan zuurstof bepalen; wit of grauw ijzer met behoorlijk gehalte aan koolstof; een hoog, een laag gehalte aan goud of zilver; het gehalte onzer zilveren standpenningen aan koper is 55 duizendsten;
— (muntw.) het gewicht aan edel metaal in een standpenning: het gehalte onzer zilveren standpenningen is 946 duizendsten;
— (fig.) de innerlijke waarde, de degelijkheid het gehalte hunner gesprekken is al heel laag;
— (van letterkundige gewrochten of kunstwerken) de innerlijke waarde, de kunstwaarde van dien veelschrijver is iedere, volgende roman van geringer gehalte;
— het ware gehalte van iets. de juiste aard en waarde er van;
— hei ware gehalte aan iets geven, het, met betrekking tot zijn inhoud, op zijne juiste waarde schatten;
— die gedachten hebben het ware gehalte. munten uit door juistheid en degelijkheid:
— dat zijn aardigheden van verdacht gehalte;
— aan een kunstwerk zeker gehalte geven (van den kunstenaar gezegd), er zekere kunstwaarde aan geven., het zóó bewerken, dat het aan zekere eischen der schoonheidsleer voldoet;
— gehalte hebben, waarde hebben, gewaardeerd of op prijs gesteld worden;
—gehalte aan iets geven, zekere waarde aan iets toekennen, de waarde er van bepalen:
— zijn wijnkelder is van een uitmuntend gehalte, is voortreffelijk;
— iemand van zijn gehalte, met hem van gelijk karakter, streven, inzichten enz.