GEEUWHONGER, m. (eig. een gauw opkomende, plotselinge honger); een zenuwtoeval of flauwte, waarbij de lijder herhaaldelijk den mond krampachtig wijd opent en met geweld sluit; zelden is gebrek aan voedsel de oorzaak; gewoonlijk is het een gevolg van overmatige gevoeligheid der maagzenuwen;
— (scherts.) den geeuwhonger van iets krijgen, er naar beginnen te watertanden;
— (fig. scherts.) den geeuwhonger in de beurs hebben, zeer schraal bij kas zijn.