GEEREN, (geerde, heeft gegeerd), eene schuine of ceheeve richting hebben, hetzij aan ééne, hetzij aan meer zijden, schuin loopen dat huis geert; eene kamer die geert;
— een kleed, inz. een hemd, geeren, er eene of meer geeren of zulke lappen inzetten, om het ruimer te maken;
— een rok geereny dien met geeren of zulke banen naaien of maken.