GEBOOMTE, o. een aantal boomen die op stam staan; boomgewas een plein met geboomte beplanten; dicht, frisch, groen, hoog, laag, zwaar geboomte;
— de gezamenlijke boomen van een veld, een bosch, een hof enz.;
—, (-n), (w. g.) eene groep of partij van boomen de geboomten des wonds.