GAMANDER, v. een plantengeslacht (teucrium) tot de orde der lipbloemigen behoorende;
— de liggende gamander of batengel, (teucrium chamaedrys), op hooge boschgronden en heidevelden;
— de knoflook- of watergamander (teucrium scordium), ook waterlook genoemd, op moerassige, vochtige plaatsen, met knoflookachtigen geur;
— de wilde salie (teucrium scorodonia), met bladen op die der salie gelijkende, vooral op boschachtige zandgronden; deze laatste komt het meest voor en heet kortweg ook gamander;
— ook benaming voor het eereprijs (veronica) of gamanderlijn.