Het begrip gal heeft 4 verschillende betekenissen:
1. gal - GAL, v. (in het menschelijk lichaam) de door de lever afgescheiden vloeistof (in gezonden toestand donkergeel of groen van kleur en bitter van smaak); (in ’t bijz.) de benaming der vloeistof in toepassing op den invloed dien zij op gemoedsstemming en karakter oefent, en wel als hoofdoorzaak beschouwd van den natuurlijken aanleg tot; opvliegendheid, drift, toorn, wrok enz: vooral aan het zoogenaamde cholerische temperament eigen;
— (fig.) de gal bruist hem, komt bij hem boven, komt hem door ’t bloed, ontsteekt hem, de drift of toorn komt op, ontsteekt;
— iemands gal wekken, ontsteken, iemands drift of gramschap opwekken;
— overloop van gal, kortstondig ziekteverschijnsel waarbij het geheele lichaam met jeukende bultjes overdekt is; (ook fig.) uitbarstende toom, gramschap, boosaardigheid;
— veel gal hebben, geneigd tot toom, gramschap enz.;
— zonder gal, zonder bitterheid, vol zoetheid, liefelijk;
— (fig.) de toornige of wrevelige stemming bij den mensch, (bij uitbr.) toom, wrevel, verbittering, wrok, haat enz.;
— zijne gal uitspuwen, uitbraken, zijne drift, gramschap of boosaardigheid uiten met woorden of daden;
— de wijn maakt mal, maar weert de gal, de wijn voert tot dwaasheden, maar verhindert toorn of boosheid;
— zwarte gal, aan welke door Hippocrates en Galenus het ontstaan der melancholie of zwartgalligheid, d. i. zwaarmoedigheid, droefgeestigheid werd toegeschreven;
— (in het lichaam van dieren) de door de lever afgescheiden bittere vloeistof;
— aan de gal zijn, aan de gal liggen, de gal hebben, aan de galziekte lijden; inz. van rundvee gezegd;
— (bijb.) een duifje zonder gal, een onschuldig meisje, zonder arglist of boosheid;
— het venijn of gif van slangen, adders en ander giftig gedierte;
— de bittere vloeistof, beschouwd als dienstig voor verschillende doeleinden, inz. als geneesmiddel;
— zoo bitter als gal, zeer bitter;
— (Z. A.) dat is boven mijn gal, daar kan ik niet bij, dat begrijp ik niet;
— benaming van bij uitstek bittere zelfstandigheden en vloeistoffen die zoo bitter als gal worden voorgesteld: voor ons is het geld vergif en gal;
— zonder zegen wordt honing tot gal, zonder Gods zegen verkeeren de zoetste dingen in bitterheid;
— die gal in den mond heeft, kan geen honing spuwen, als men boosaardig of toornig is, kan men geen zoete woorden spreken:
— honing op de lippen en gal in de keel of honing (zoet) in den mond, gal in 't hart, vriendelijke woorden op de lippen, boosheid in ’t hart;
— zijne pen in gal doopen, gal in zijn inkt mengen, zijne woorden in gal doopen, in de gal van zijn inktpot wroeten, de bitterste, boosaardigste woorden kiezen (bij schrijven en spreken);
— (iets) met gal en roet schilderen, met de donkerste, hatelijkste kleuren afmalen;
— (in den bijbel) de bittere vloeistof welke, met azijn vermengd, aan Jezus, toen hij aan ’t kruis hing, te drinken werd gegeven; een bij uitstek bittere spijs en drank, inz. met het bijdenkbeeld, dat het den mensch opgelegd is die te gebruiken; (fig.) bitterheid, onaangenaamheid.
2. gal - GAL, v. (-len), appelvormig uitwas aan de takken en bladeren van verschillende boomen en planten, ontstaan door den steek van verschillende insecten die er hunne eieren in leggen, gewoonlijk galnoot of galappel geheeten.
3. gal - GAL, v. (-len), blaasachtig gezwel boven het kootgewricht van paarden, ontstaan door eene te groote hoeveelheid lidvocht, hetwelk vaak kreupelheid veroorzaakt;
— doorgaande gallen, zwellingen aan de binnen- en buitenzijde van het spronggewricht bij paarden;
— zonder spat of gal, zonder gebreken;
— kleine holte in voorwerpen van gegoten ijzer, als vuurmonden, kogels, cilinders van stoomwerktuigen enz., ten gevolge van luchtbellen of onzuiverheden van den vorm bij het gieten ontstaan.
4. gal - GAL, v. (-len), (gew.) benaming voor de kwal (medusa), tot de orde der zeenetels behoorende.