FLOERS, o. (-en), fijne uit wol of zijde los geweven stof die door koken in water (krippen) een eigenaardig uiterlijk verkrijgt; het wollen floers wordt tot rouwfloers en het zijden floers tot gewone kleeding voor dames gebruikt; (fig.) in floers hullen, mei floers overdekken;
— als een floers over de oogen, zoodat men niet helder meer ziet (door tranen b. v.);
— het floers van den dood, rouwkleur;
— de haartjes op den grond van het fluweel.