Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie B
- Benedendeur
- Benedendorp
- Benedenhuis
- Benedenkruier
- Benedenste
- Benedenstraat
- Benedenstrooms.
- Benedenswinds
- Benedentand
- Benedenverdieping
- Benedenwaarts
- Benedenweg
- Benedictenkruid
- Benedictie
- Benedictiedoek
- Benedictijn
- Benedictijner
- Benedictijner-abdij
- Benedictionale
- Benedictuspenning
- Benedijen
- Beneenen
- Beneffens
- Benefice
- Beneficeeren
- Beneficiant
- Beneficiarius
- Beneficie
- Beneficiegeld
- Beneficium
- Benefiet
- Benemen
- Benepen
- Benevelen
- Benevens
- Benevolentie
- Bengaalsch licht
- Bengalees
- Bengali
- Bengaliet
- Bengel
- Bengelen
- Bengelkruid
- Bengkowang
- Benieuwd
- Benieuwen
- Benijdbaar
- Benijden
- Benijdenswaard
- Benijpen
- Benist
- Benjamin
- Benne
- Benoembaar
- Benoemen
- Benoemer
- Benoemingsbrief
- Benommeren
- Benoodigd
- Benoorden
- Benschen
- Bensjen
- Bent
- Bentebos
- Benteng
- Bentgeest
- Bentgras
- Bentheimersteen
- Benuchteren
- Benul
- Benummeren
- Benutten
- Benuttigen
- Benzine
- Benzinedamp
- Benzoë
- Benzoëbalsem
- Benzoïne
- Benzol
- Benzopurperine
- Beo
- Beoefenaar
- Beoefenen
- Beoliën
- Beoogen
- Beoordeelaar
- Beoordeelen
- Beoordeelingslijst
- Beoordeelingsvermogen
- Beoorlogen
- Beoosten
- Beotiër
- Beotisch
- Bepaalbaar
- Bepaald
- Bepaaldheid
- Bepakken
- Bepakking
- Bepalen
- Bepalend