DOORBOUWEN, (bouwde door, heeft doorgebouwd), voortgaan met bouwen: hoeveel huizen er ook leegstaan, men blijft maar doorbouwen; aanhoudend bouwen; den akker door en door bewerken; door iets heen bouwen;
—, (doorbouwde, heeft doorbouwd), doortimmeren;
— grondig dooreenwerken mortel moet goed doorbouwd zijn.