DOODZONDE, v. (-n), (R. K.) zonde die de berooving van de heiligmakende genade Gods of den geestelijken dood der ziel, ten gevolge heeft; in doodzonde sterven, zonder absolutie voor eene begane doodzonde ontvangen te hebben;
— (in ’t gewone leven) eene erge zonde: hij beschouwde het als eene doodzonde, onnoodig geld uit te geven;
— dat is geene doodzonde, dat is zoo erg niet.