DEKKLEED, o. (-en), linnen doek dat men over iets uitspreidt;
...KNECHT, m. (-s), knecht aan boord van rivierstoombooten;
...KNIEËN, v. mv. (zeew.) (eigenlijk DEKBALKKNIEËN), kromhouten;
...KRACHT, v. hoeveelheid tabak benoodigd om 1000 sigaren te dekken;
— dekkracht eener verfsoort, ondoorschijnendheid.