Gepubliceerd op 24-02-2020

Deken

betekenis & definitie

Het begrip deken heeft 3 verschillende betekenissen:

1. deken - DEKEN, v. (-s). rechthoekig kleed tot beschutting tegen de koude; wollen en katoenen dekens op een bed; reisdeken, paardedeken;
— onder de dekens kruipen. gaan, naar bed gaan;
— bedelaarsdeken, deken, uit een aantal veelkleurige stukken gevormd;
— (fig.) te zamen onder ééne deken liggen, het met elkander eens zijn (ten kwade); eene natte deken, een borrel. Dekentje, o. (-s).

2. deken - DEKEN, m. (-s, -en), oudste, overste, hoofd: deken van het brouwersgild;
— (Zuidn.) hoofd van een ambachtsgilde of dergelijke vereeniging;
— deken (decaan) eener faculteit; (kerk.) hoofd van een kapittel van kanunniken;
— de deken van de orde der advocaten, de voorzitter van den raad van toezicht en discipline (zie DISCIPLINE);
— (in de R.-K. kerk) geestelijke, belast met het toezicht over eenige parochiën. DEKENIJ, v. gebied waarover het toezicht van een deken zich uitstrekt; (ook) woning, verblijfplaats van een deken. DEKENSCHAP, o. (-pen), waardigheid van deken.

3. deken - DEKEN, o. (-s), vaste gedeelte van de bevloering van eene visschersschuit, waaronder de bun is.