CANONIEK, CANONISCH, bn. wettelijk; volgens kerkelijke wetten, tot de kerk of het kerkgebruik behoorende; geloofwaardig, geopenbaard; voorbeeldig; als richtsnoer dienende;
— canoniek recht, rechtsuitspraak gegrond op kerkelijke wetten of voorschriften;
— canonieke boeken (des Bijbels), die waaraan men een hoogeren oorsprong (door God ingegeven of geïnspireerd) en ten volle geldende bewijskracht toekent; de R. K. kerk onderscheidt protocanonische (aan wier gezag nooit is getwijfeld) en deutero-canonische (eerst later tot den canon gerekend) boeken; de niet-canonieke boeken heet men apocriefe boeken;
— canonieke uren, de getijden van het brevier.