BUNZING, BONZING, m. (-s, -en), een sluw, listig, scherpzinnig, moedig en bloeddorstig roofdier, eene soort van stinkmarter (putorius foetidus), de gevaarlijkste vijand van hoenders, eenden enz., in de volkstaal ook mud en ulk geheeten;
— (fig.) hij stinkt als een bunzing, stinkt zeer;
— (gew.) hij is er bunzing voor, hij is er bang voor. Bunzinkje, o. (-s).