BRANDSPUIT, v. (-en), werktuig dat een machtigen en aanhoudenden waterstraal levert tot blussching van brand;
—GAST, m. (-en), die de brandspuit bedient;
—HUISJE, o. (-s), gebouw waarin eene brandspuit wordt bewaard;
—KLEED, o. (-en), zeildoekkleed over eene brandspuit;
—MEESTER, m. (-s);
—SLANG, v. (-en).