Gepubliceerd op 01-09-2018

Bouwheer

betekenis & definitie

BOUWHEER, m. (-en), stichter; bouvier (van kerken, paleizen enz.);

— de groote bouwheer des heelals, de Schepper;
— iem. die voor zich een huis enz. laat bouwen;
...HOEK, m. de streek der hooger gelegen bouwgronden in het N. W. van Friesland, in tegenst. met den greidhoek;
...HOEVE, v. (-n), boerderij (voor landbouw);
...HOUT, o. timmerhout;
...HOUW, m. kruishouw;
...HUIS, o. (...huizen), schuur.

< >