BOTSEN, (botste, heeft gebotst), met geweld tegen iets aanbonzen, op iets neervallen: twee wagens botsen tegen elkaar;
— (fig.) (van plannen, denkbeelden, instellingen, enz.) met elkander in strijd, in tegenspraak komen, in vijandige aanraking komen;
— (Zuidn.) geroot vlas met den botshamer op den dorschvloer kloppen en verbrijzelen.