Gepubliceerd op 01-09-2018

Bonzen

betekenis & definitie

BONZEN, (bonsde, heeft gebonsd), hevig kloppen; op eene deur bonzen, om ze geopend te krijgen; schokken, stooten het schip werd in den storm erg op en neer gebonsd;

— op den grond bonzen, met doffen slag neerkomen;
— iem. van den troon bonzen, afzetten, wegjagen;
— onstuimig kloppen, jagen: zijn hart bonsde van ontroering, angst; eene geweldige hoofdpijn had hij zijn hoofd bonsde ervan;
— (van zware, doffe geluiden) dreunen, galmen, bommen, klotsen; (Zuidn.) van den slag van vuurwapenen en van klokgebrom.

< >