Gepubliceerd op 02-12-2018

Stooten

betekenis & definitie

Stooten - (stootte of stiet, heeft of is gestooten), stampen, fijnkloppen: iets in een vijzel stooten; peper, kaneel stooten; aluin tot poeder stooten;

— iets aan stukken, kapot stooten;
— een stoot geven, stootend raken, met korten, krachtigen ruk voortbewegen : met den elleboog stooten ; iem. in de zijde stooten; aan de tafel stooten; stoot zoo niet, ik kan niet schrijven ; met den voet iets van zich stooten;
— (fig.) zijne vrouw van zich stooten, haar verstooten ;
— tegen elkander stooten, elkander stootende raken ;
— iem. overhoop stooten, zoo stooten dat hij op den grond tuimelt, (ook) iem. doodsteken;
— iem. den degen door ’t lijf, den dolk in 't hart stooten;
— iem. in ’t water stooten, doen vallen; (fig.) iem. in 't ongeluk stooten, brengen ;
— iem. van eene rots stooten, doen tuimelen;
— (fig.) iem. van de bank stooten, hem onderkruipen;
— een vorst van den troon stooten, hem onttronen;
— zijn hoofd (tegen den muur) stooten, daar tegen bonzen ; (fig.) daar heeft hij zijn hoofd gestooten, heeft hij een weigerend antwoord bekomen, werd hij niet geholpen ;
— de Spanjaarden stieten het hoofd voor Alkmaar, moesten daar terugdeinzen, het beleg opbreken;
— iem. voor het hoofd stooten, hem onaangenaam bejegenen, hem iets weigeren, (ook) in zijne eigenliefde krenken;
— iem. uit de deur stooten, hem al stootende daaruit drijven;
— (fig.) iem. uit zijn ambt stooten, daaruit verwijderen, hem dit doen verliezen;-
—(bilj.) den bal in den zak stooten, stoppen ; een gat in het laken van het biljart stopten;
— stooten veroorzaken : dat geweer stoot, het bonst bij het afschieten tegen het lichaam van den schutter ;
— die wagen stoot, schokt;
— op dien weg stoot het erg, schokt het erg door de ongelijkheden ;
— (zeew.) het schip stoot, stampt, bonst;
— het schip stoot op eene zandbank, eene rots, komt daar met kracht tegen ;
— stooten toebrengen: de os stoot met zijne horens ; rammen stooten graag; pas op, die koe stoot, houdt veel van stooten;
— de legers stieten onverwachts op elkander, ontmoetten elkander onverwacht;
— ergernis verwekken, stuitend zijn : die uitdrukkingen stooten; die handelwijze stoot;
— niet vloeiend zijn : dit gedicht stoot hier ;
— bij het lezen op een vreemd woord stooten, dat tegenkomen en daarbij eenigen tijd stilstaan.