BONNET, v. (-ten), kap, muts van zachte stof, zonder stijven rand; (Zuidn.) barret;
— (zeew.) verlenging van een gaffelzeil langs het onderlijk om het te vergrooten en meer wind te doen vangen, broodwinner;
— (vestingb.) gedeeltelijke verhooging eener borstwering, gewoonlijk in de uitspringende hoeken aangebracht;
— sluitstuk eener opening in den bodem van een stoomcilinder.