BOKJE, o. (-s), kleine bok; kleine soort van poelsnip, halve snip (scolopax gallinula), 16 cM. lang, (gew.) ook dooverik, halfke genoemd;
— zekere soort van schelp of maanhoren;
— (Ind.) verouderde naam voor Boeginees;
— goedkoope, slechte sigaar dat zijn bokjes;
— korte dikke sigaar met dun boveneinde, stompkop;
— krukje, stoel zonder leuning.
BOK(JE)SPRINGEN, o. bok-bok-stavast (of ook; haasje-over) spelen;
...STAAN, (gew.) rechtop met samengevouwen handen (of: met gebogen rug) gaan staan om een ander te helpen ergens in te klimmen.