BLOOTEN, (blootte, heeft gebloot), blootmaken. ontblooten; duinen van helm blooten, berooven;
— land blooten, hinderlijke of schadelijke planten uittrekken, afhakken, molshoopen effenen enz.; het gras dat het vee in eene weide niet eet, afmaaien, vandaar blootgras en bloothooi;
— (gew.) het inzamelen van was, door de bijen;
— ploten, huiden van haar of wol ontdoen.