BIKKEL, m. (-s), kootbeentje aan den hiel van een schapepoot; inz. waarmede de meisjes spelen;
— metalen voorwerpje hierop gelijkende, stuiter;
— zoo glad als een bikkel, spiegelglad;
— zoo hard als een bikkel, zeer hard;
— kei, ter grootte van een bikkel. Bikkeltje, o. (-s).