Wat is de betekenis van Bikkel?

2024-04-27
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

bikkel

Het begrip bikkel heeft 2 verschillende betekenissen: 1) stukje van een bikkelspel. klompje metaal dat de vorm heeft van een kootje uit een schapenpoot en behoort tot een set van identieke stukjes die kinderen bij het bikkelspel omhoogwerpen en behendig met de hand opvangen. 2) doorzetter. geharde persoon met veel doorzettingsvermoge...

2024-04-27
Ensie Encyclopedie

Redactie Ensie (2022)

Bikkel

Een bikkel is zowel een persoon met heel veel doorzettingsvermogen als een stukje bot waarmee het bikkelspel wordt gespeeld. Voor het bikkelspel werd vroeger het sprongbeentje van een schaap gebruikt. Dit botje werd een bikkel genoemd. Tegenwoordig wordt in plaats van een botje vaak een klompje metaal gebruikt. Bij het bikkelspel moeten verschillen...

2024-04-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bikkel

1) (2002) (jeugd) sukkel. • Er zijn onder de jeugd namen te over om het sukkeltje aan te geven. 'Bij ons op school is het altijd 'bikkel'. Dat is dan natuurlijk cynisch bedoeld', vertellen Sylvia (18) en haar vriendin (18). (Rijn en Gouwe, 20/02/2002) 2) (1957) (inf.) stoere vent; mannetjesputter.* Naar een...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bikkel

bikkel - Zelfstandignaamwoord 1. een klein klompje hard materiaal, meestal in de vorm van een botje dat gebruikt wordt om op te gooien in het bikkelspel 2. overdrachtelijk iets erg hards Dat is zo hard als een bikkel. 3. een persoon met heel veel doorzettingsvermogen, een harde jong...

2024-04-27
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

bikkel

(zn) jeneverbes HP.

2024-04-27
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

bikkel

(< bikkel, steentje), 1. straatkei; op de grote bikkels liggen, op straat liggen: Toe kwam ’r ’n dallifer ... Mot je begraape, die ouwe stakkir liep op ’n stok en saat: Se gaffe me ’n douw meneir, dat ’k op de graute bikkils lag, SMIS4 331; 2. keiharde kerel: Pl. Amst.

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Bikkel

s., bikkel.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bikkel

m. (-s), kootbeentje uit de hiel van een schapenpoot waarmede de meisjes spelen; — metalen voorwerpje hierop gelijkende; (gew.) stuiter; — zo glad, zo hard als een bikkel, zeer glad, resp. hard; — kei, ter grootte van een bikkel.

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bikkel

m. bikkels, bikkeltje (kootbeentje [v. e. schapepoot]; zulk een beentje of bikkelvormig metalen enz. voorwerp als meisjes-speelgoed): zo hard als een bikkel, zeer hard.