BIJZETTEN, (zette bij, beeft bijgezet), plaatsen bij;
— iem. geld bijzetten, met geld ondersteunen;
— (spel) den inzet vermeerderen, verhoogen;
— (zeew.) een zeil bijzetten, uitspannen om dienst te doen;
— (spr.) alle zeilen bijzetten, alle krachten inspannen;
— hij heeft niets meer {om) bij te zetten, hij is uitgeput (zoowel van lichaamskrachten als van geldmiddelen gezegd);
— een schip met den boom of den haak dicht bij den wal duwen;
— een lijk bijzetten, begraven, in den grafkelder zetten;
— aan iets leven, gezelligheid bijzetten, geven:
— kracht bijzetten, kracht verleenen. BIJZETTING, v. (-en). BIJZETTER, m. (-s). BIJZETSTER. v. (-s).