BEZEILEN, (bezeilde, heeft bezeild), zeilen over: de zee bezeilen;
— door zeilen bereiken: we kunnen het gat van Texel voor den avond niet meer bezeilen;
— (spr.) er is geene haven {geen land) met hem te bezeilen, men kan met hem niet omgaan, hij is altijd aan het dwarsdrijven;
— (spr.) men kan niet altijd zijn koers bezeilen, het loopt wel eens tegen.