BEWAPENEN, (bewapende, heeft bewapend), wapenen, van wapens voorzien, inz. eene plaats met vuurmonden voorzien; een koopvaardijschip bewapenen, ten oorlog uitrusten; de wallen bewapenen. BEWAPENING, v. het bewapenen: de. bewapening der infanterie zal eene groote hervorming ondergaan;
— de wapenen;
— de bewapening van beton, het versterken met ijzeren staven.