Gepubliceerd op 01-09-2018

Beug

betekenis & definitie

BEUG, v. (-en), vischtuig bestaande uit eene lijn van 76 M. waaraan op bepaalde afstanden korte dwarslijntjes (sneuen) zijn vastgemaakt, voorzien van vischhaken ook hoekwant geheeten; met de beug vangt men kabeljauw, schelvisch en platviseh in de Noordzee;

— bij de wijde beug staan de sneuen of dwarslijnen 3,20 AL uit elkaar (voor de kabeljauwvangst);
— de nauwe beug heeft 2 maal zooveel sneuen, die staan 1,00 M. uit elkaar en dient voor de schelvischvangst;
— eene volledige beug telt van 200 tot 250 beuglijnen elk van 70 M. en is dus van 15 tot 19 M. lang;
— eene soort van schrobnet, eene verzameling van netten, voor de ansjovisvangst op de Zuiderzee staande, beug voor kleine ankers vastgelegd;
— drijvende beug, tusschen twee vaartuigen voortgesleept.