1. BERADEN, bn. (-er, -st), bedachtzaam, bezonnen; vast besloten zijn beraden optreden. BERADENHEID, v.
2. BERADEN (ZICH), (beried of beraadde zich, heeft zich beraden), in beraad nemen, raad inwinnen; bij zichzelf overleggen;
— zich beraden, van besluit veranderen. BERADING, v. overleg, overweging.