BEGIETEN, (begoot, heeft begoten), eene straat, een tuin, bloemen begieten, besproeien;
— waschgoed begieten, besprenkelen, natmaken, wanneer het op de bleek ligt;
— (scherts.) een werk begieten, drinken op den goeden afloop ervan. BEGIETER, m. (-s), BEGIETSTER, v. (-s), die begiet.