BEDOEN (ZICH), (bedeed zich, beeft zich bedaan), zich bevuilen; (ook w. g.) zich te buiten gaan; (plat) je zou je bedoen uitroep van verbazing of verwondering;
— (gew.) den vloer met zand bedoen, bestrooien; eene muts met linten bedoen, voorzien;
— (gew.) hij kan zich bedoen, zich bedruipen, voor zich zelf zorgen.