o. soms ook BAMBOES, o. tropisch plantengeslacht, tot de familie der grassen behoorende, inz. bambusa arundinacea en bambusa vulgaris,
— de holle, knoopig gelede, soms zeer hooge stengels worden voor allerlei doeleinden gebruikt; het bamboe in Indië wordt wel 40 M. hoog en 3 dM. dik; men gebruikt het als bouwmateriaal, gespleten als planken, dakpannen; dunnere tot steunpilaren, masten, nog dunnere als bindmateriaal; fijngespleten bamboehalmen worden tot parasols, matten, strikken en weefsels verwerkt:
— m. (bamboezen) stok van bamboe.