Gepubliceerd op 31-08-2018

BA

betekenis & definitie

BAH, tusschenw., uitroep van minachting, afkeer of walging;

— bij het minste ba of boe, bij den minsten kik;
— boe noch ba zeggen, niet het minste zeggen, taal noch teeken geven;
— zonder boe of ba (te zeggen), zonder een enkel woord of teeken ter verklaring te geven (bij eene vreemde, zonderlinge handelwijze);
— van boe noch ba weten, geene a voor eene b kennen, van iets niet af weten;
— (in de kindertaal) ba doen, afgaan;
— ik ben er ba van, (sterker dan) ik ben er beu van, ik heb er genoeg van.