Gepubliceerd op 31-08-2018

ARMOEDE

betekenis & definitie

ARMOE en (gew.) ARMOEI, v. de toestand waarin hij verkeert, die arm is, die bijna niets heeft om van te loven de armoede der bevolking in friesland neemt voortdurend toe; gebrek en armoede;

— ‘t is daar armoede troef, daar heerscht groote armoede;
— armoede zoekt list, hij die arm is, neemt vaak zijne toevlucht tot list;
—de armoede bestrijden, lenigen, weren; tot armoede vervallen;
— bittere armoede zware; in diepe armoede; in eerlijke armoede leven, gezegd van iem.die het niet ruim heeft, doch die zijn toestand alleen door geoorloofde middelen tracht te verbeteren;
— fatsoenlijke armoede, ten opzichte van iem. gebezigd die arm is, maar het moet verbergen om zijn stand op te houden;
—vergulde armoede, met betrekking tot hem die rijker leeft of moet leven dan zijne middelen het toelaten;
— (gemeenz.) natte armoede, ontstaan door het misbruik maken van sterken drank;
— schamel bezit: iem. uit zijn armoedje schoppen, hem het weinige nog ontnemen;
— (spreekt.) daar heb-je ieder nog een stuk, kinderen; en nu zijn we weer van de armoe af, is alles op;
— armoede aan iets hebben, gebrek hebben aan wij hebban armoede aan kleingeld; van mijn armoedje heb ik hem nog wat gegeven;
— van armoe moest ik naar bed, van narigheid, wanneer b. v. de kachel of lamp niet langer wil branden;
— zijn geld in armoe verteren, er niet het genoegen, het plezier van hebben dat men zou kunnen;
— de rogge op dien akker is rijp van armoede, is van gebrek te vroeg rijp geworden en levert daardoor te weinig op;
— op den stal bij dien boer heerscht armoede, ellende, narigheid, zijn vee ziet er treurig uit;
— (gew.) armoe op stal, armoe overal, gezegd van een boer die te weinig vee op stal heeft en daardoor geen voldoenden mest krijgt enz.;
— de voogd rekende met zijn pupil af, ofschoon deze het kapitaal zelf nog niet kon beheeren, om maar van de armoe met het lastige jongmensch af te wezen, van de onaangenaamheden;
— wat heb ik eene armoede met dien lastigen jongen op reis gehad, verdriet, moeite;
— zij hebben altijd armoe, twist, oneenigheid. ARMOEDJE, o.