Gepubliceerd op 31-08-2018

AFZETSEL

betekenis & definitie

Afzetsel o. (-s, -en;, een middel tot afzetting van eene ruimte; eene schutting, heining, hek of soortgelijke afsluiting, afschutsel;

— (bloem- en boomkweekerij) eene rank of loot van eene plant of boom die door afzetting of aflegging tot een afzonderlijk gewas gemaakt is; (ook fig.) een menschengeslacht, in millioenen afzetsels uitgebreid;
— ook in toepassing op volkplantingen in betrekking tot het moederland;
— wat uit iets anders noodzakelijk voortvloeit: duizend andere beuzelarijen (bijgeloovigheden), treurige, schoon kinderachtige afzetsels van het bijgeloof onzer voorvaderen;
— (fig.) (w. g.) eene nabootsing of kopij van letterkundige geschriften iem. die zich aan de schoonheden van zijn auteur kan overgeven, dagen en weken ervan zwanger gaan om een afzetsel ervan weder voort te brengen (t. w. om Homerus te vertalen);
— (w. g.) sprekend evenbeeld van iets of van iemand want gelijk de zon Gods ware beeld is, zoo is eene schoone jonkvrouw hier op aarde een levendig afzetsel van de zon zelve;
— (w. g.) vooral van kinderen en verdere afstammelingen ten aanzien hunner ouders of voorouders hare broertjes vertoonden de afzetseltjes van ’t rijpe vernuft haars vaders;
— (veroud. alleen nog in den Statenbijbel) uitstekend lijstwerk, de uitspringende lijst met hellend bovenvlak aan een altaar, vgl. afzaat: aan de vier hoeken van het afzetsel des altaars.

< >