Afstooting v. (-en), de daad of werking van afstooten, het afstooten: na de afstooting worden de huiden weder in de kalkkuip gelegd;
— (eig.) (van lichamen in de natuur) de werking der natuurkracht, waardoor een lichaam een ander van zich verwijdert, het tegenovergestelde van aantrekking: de onderlinge afstooting van gelijknamige polen van den magneet;
— (fig.) (van pers.) de invloed waardoor eene zaak of een persoon iemand als ‘t ware terug doet deinzen, hem afkeer of tegenzin inboezemt: het zoeken naar eene verklaring voor de beurtelingsche aantrekking en afstooting welke de makker op hem uitoefende.