(sprong af, is en heeft afgesprongen), met een sprong naar beneden komen van een stoel afspringen; de kat is van de tafel afgesprongen;
— met een sprong van een rijdier of voertuig afstijgen zij sprong van een ezel af; hij klom op den wagen en sprong gezwind er aan de andere zijde af;
— (dicht.) van eene hoogte nederschieten: de waterval sprong de rotsen af en ruischte door het loover;
— zich met een sprong verwijderen van de boot afspringen;
— van eene zitplaats afspringen, opspringen en er zich van verwijderen;
— (fig.) (in het spreken of schrijven) onverwachts afwijken, plotseling tot iets anders overgaan houd toch voet bij stuk en spring niet ieder oogenblik van de zaak af, waarover wij spreken;
— plotseling en met snelle vaart van iets wegvliegen, als met een sprong ervan verwijderd en voortgedreven worden de afspringende druppels der fontein schitterden in het zonnelicht; de vuurslag klinkt, de vonk springt af;
— (van den haan van een handvuurwapen) door het losdrukken van den trekker uit den staat van rust overspringen, zoodat hij op het pankruit nederslaat en het schot afgaat;
— (van werptuigen, als steenen, pijlen, kogels enz.) bij het raken van een hard voorwerp ervan afschampen of terugspringen zonder in te dringen en veel schade of letsel te veroorzaken de kei dien hij tegen het hoofd kreeg, sprong tegen den helm af;
— op iem. of iets afspringen, met vijandige bedoelingen recht op iem. of iets toespringen de honden sprongen op het hert af;
— plotseling zich afscheiden en wegvliegen of losschieten hij sloeg hem met het zwaard op den helm, dat er de splinters afsprongen; het vernis begint van die schilderij af te springen;
— (van voorgenomen handelingen en aangeknoopte betrekkingen, inz. van onderhandelingen en ontworpen plannen en van eene liefdesbetrekking of een voorgenomen huwelijk) plotseling afraken, door eene onverwachte belemmering ontbonden raken of ophouden te bestaan ons plan is afgesprongen; dat huwelijk is ook weer afgesprongen;
— afscheiden door op of langs het voorwerp te springen de jongens hebben de pas geplante struiken, de aarde van den wal afgesprongen;
— zeer veel springen we hebben vandaag wat afgesprongen. AFSPRINGING, v.