AFSCHRABBEN, (schrabde af, heeft afgeschrabd), (stoffen die aan de oppervlakte van een hard voorwerp vastzitten , of de buitenste deelen ervan uitmaken en die als onrein of althans onbruikbaar beschouwd worden) door schrabben ervan wegnemen : het roest, de schimmel, het slijk van iets afschrabben; de verbrande korst van een brood af schrabben, ook een ijzeren pot, een beschimmeld brood afschrabben, door schrabben van het vuil, de schimmel ontdoen;
— geheel of ze alle schrabben : nieuwe aardappels afschrabben;
— alles afdoen wat er te schrabben valt : die wortelen kunt ge best in een uur afschrabben; laten we eerst afschrabben en dan gaan wasschen. AFSCHRABBER, m. (-s). AFSCHRABBING, v. (-en).