Gepubliceerd op 30-08-2018

Afscheiding

betekenis & definitie

AFSCHEIDING, v. (-en), de daad van afscheiden : men liet greppels en slooten graven tot afscheiding der landerijen;

— (scheik.) de afscheiding van bezinksel, zuren;
— (physiol.) de afscheiding van slijm, speeksel;
— de scheiding die tusschen voorwerpen, ruimten of personen bestaat: de strenge afscheiding van de verschillende standen der maatschappij is noodlottig voor de ontwikkeling des volks;
— het uittreden uit eene gemeenschap : dergelijke maatregelen kunnen de eendracht in de Kerk niet bevorderen; zij leiden tot oneenigheid en afscheiding; inz. het uittreden der Christelijk Gereformeerden uit de Hervormde kerk in 1834;
— het voorwerp dat de scheiding tusschen twee ruimten of twee voorwerpen uitmaakt, of de lijn die ze zichtbaar voorstelt: eene breede sloot was de afscheiding tusschen de beide stukken land. AFSCHEIDINKJE, o. (-s), kleine afscheiding : ik zal hier een hekje of een ander afscheidinkje laten zetten.