AFLUIDEN, (luidde af, heeft afgeluid), (handelingen waartoe een aantal burgers eener gemeente moeten opkomen) door het luiden der daartoe bestemde klok afzeggen, afkleppen, afgelasten; het gegeven bevel of de verplichting (om op te komen) bij klokgelui te niet doen, herroepen : de parade der schutterij is om het slechte weder afgeluid;
— (klokken en schellen) door veelvuldig luiden verslijten: de klokken zijn af geluid en moeten vergoten worden;
— het sein geven tot het vertrek van treinen (thans niet meer) of booten door eene bepaalde bel te luiden.