AFHANDELEN, (handelde af, heeft afgehandeld), beëindigen, afdoen (eene zaak);
— (over iets) zooveel zeggen of schrijven als men weet of dienstig oordeelt (b.v. in eene voordracht);
— beslissen, uitspraak doen;
— deze zaak is afgehandeld, daar behoeft niet meer over gesproken te worden;
— wij hebben met elk. afgehandeld, ik wil niets meer met u te doen hebben:
— (gew.) een twist afhandelen, er een einde aan maken, door elkander de hand te geven;
— (scherts.) ze zijn weer goede vrienden: ze hebben afgehandeld, de hand gegeven als teeken van verzoening. AFHANDELING, v.