AFGESCHEIDENE, m. en vr. (-n), (in ’t algem.) iem. die zich van anderen heeft afgescheiden;
— (in ’t bijz.) een lid van het Kerkgenootschap dat den naam draagt van Christelijk-Gereformeerde Kerk, vroeger Afgescheiden Christelijk-Gereformeerde Gemeente : de Christelijk Gereformeerden zijn grootendeels overgegaan naar de Gereformeerde Kerk (A).