Gepubliceerd op 30-08-2018

Afdragen

betekenis & definitie

AFDRAGEN, (droeg af, heeft afgedragen), door dragen afslijten (kleederen);

— een afgedragen rok, versleten;
er is geen afdragen aan die jas, ze verslijt niet;
— naar beneden brengen : wij moesten hem de trap af dragen;
— afhellen, (in den wegenbouw);
— geven aan, brengen bij : de boden moeten iedere week het geld aan den penningmeester af dragen; de ontvanger had juist het geld afgedragen, brengen naar, afbetalen, storten;
— zich afdragen, zich door het dragen of torsen van zware voorwerpen uitputten;
— (van vruchtboomen) uitgeput raken door te groote vruchtbaarheid;
— (w. g.) smadelijk van iem. spreken;
— (gew.) hij heeft er geen af dragen van, hij heeft er niets mee te maken, hij zal er geene schade bij lijden.