Gepubliceerd op 30-08-2018

Abel

betekenis & definitie

ABEL, bn. en bw. (-er, -st), (veroud.) handig, bekwaam, bedreven in iets, geschikt tot iets; bevallig, lief, knap;

— een abel spel, ernstig tooneelspel uit de Middeleeuwen.
ABELHEID, v. (-heden), (w. g.) bekwaamheid, handigheid, behendigheid, gepaard met slimheid of listigheid; slimme streek, list;
— (w. g.) met eene abelheid iets doen, met behendigen kunstgreep, bevalligheid, aangenaamheid in vorm en manieren.

< >