bn.,
1. gezeten, in de toestand dat men zit: op dit schilderij was een zittend meisje voorgesteld; in zittende houding; — de zittende 'magistratuur, de rechtsprekenden, tegenover de staande magistratuur, het Openbaar Ministerie (omdat dit staande het woord voert);
2. waarbij men veel zit: een zittend leven leiden, weinig beweging hebben; — een zittende lessenaar, lessenaar waaraan men zit;
3. (plantk.) zittende bladeren, zonder stelen; zittende stempels, zonder stijltjes; zittende helmknoppen, zonder helmdraden ;
4. zitting hebbend, in functie zijnd : de zittende directeuren of commissarissen.