Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Windsel

betekenis & definitie

o. (-s, -en),

1. hetgeen men windt, zwachtel, band die om iets gewonden wordt of is ; — (minder eig.) omhulsel; — geheel fig.: als, door den zachten drang der nieuwe levenskracht, haar windselen en boeien slakend, geheel de schepping vrolijk lacht (Beets);
2. doek waarin kinderen gewikkeld worden; luier; — vaak fig.; nog in (de) windselen liggen, nog in een beginstadium, nog primitief zijn;
3. (plantk., gew.) akker- of haagwinde; elders vogelwikke.