bn., onb. telw., bw. (comparatief van min),
I. bn.,
1. kleiner : de prijs van de tarwe is vandaag wat minder;
2. in enig opzicht achterstaand : hij wordt er niet minder om;
3. achterstaand in rang: de mindere standen;
4. gering: de mindere zaken beschikte hij naar zijn goeddunken; dat is minder, dat is niet van zoveel belang;
II. onb. telw., niet zoveel, het tegengest. van meer: hij heeft niet veel geld, maar nog minder verstand; niets minder dan dat; hoe minder hij spreekt, des te beter; in minder dan geen tijd was hij terug, zeer spoedig ; — III. bw.,
1. van graad : het is minder warm, niet zo warm; vaak om het tegenovergestelde uit te drukken: minder aangename ontmoetingen, onaangename;
2. van wijze: het niet minder doen, geen genoegen nemen met iets geringers;
3. van modaliteit: het zijn minder stoute bedrijven dan grote karakters die de aandacht boeien; — minder!, volstrekt niet: ben je bang? dat minder!