bn. bw. (...lozer, -t),
1. niet werkelijk, zonder realiteit: wezenloze schimmen, dromen ;
2. niet bewust, zonder begrip, afwezig van geest: wezenloos kijken; — (gemeenz.) doe niet zo wezenloos, zo dom, alsof je het niet begrijpt; —suf: zich wezenloos schrijven, tellen enz., zo lang dat men er suf van wordt; — zich wezenloos schrikken, verstommen van schrik.