Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Alsof

betekenis & definitie

voegw. van vergelijking: hij keek. alsof hij mij niet begreep, zoals (hij zou kijken) indien hij mij niet begreep ; — alsof hij zeggen, (vragen enz.) wilde, op die toon of met die gebaren, die als ’t ware de uitdrukking zijn van dat gezegde enz. ; — doen, zich aanstellen, zich houden alsof, met of zonder aanvulling ; je doet maar alsóf, je meent het niet, je houdt je maar zo ; — alsof je niet beter wist! je weet immers wel beter; — het was, scheen, onder de schijn, alsof hij boos werd, het had er de schijn van, dat; — hij handelde zo (zodanig), alsof hij heer en meester was.