o. (-pen),
1. het vatten met het verstand, bevatting: vlug, langzaam van begrip zijn, vlug, langzaam iets begrijpen; — het begrip komt met de jarenv het verstand; — dat gaat mijn begrip te boven, daar kan ik met mijn verstand niet bij, dat is mij te vreemd, te zonderling;
2. (objectief) eenheid van denken; denkbeeld, van andere voorstellingen met genoegzame duidelijkheid onderscheiden, hetzij enkelvoudig, of complex (de samenvatting van een aantal kenmerken tot een eenheid); algemene voorstelling: het begrip hond, zoogdier; de inhoud van een begrip, het aantal kenmerken; — de omvang van een begrip, het aantal voorwerpen die er aan voldoen; hoe groter omvang een begrip heeft, hoe kleiner inhoud, en omgekeerd; zwaarte is een afgetrokken begrip; — rede-, ervaringsbegrippen (empirische), door redenering, door de ervaring verkregen: — transcendentale begrippen, bovenzinnelijke, als die van God en eeuwigheid;
3. (subjectief) denkbeeld zoals men het zich eigen gemaakt heeft, voorstelling, idee; iem. enig begrip ergens van geven, het hem in algemene trekken duidelijk maken; heeft men zich een juist begrip van een zaak gevormd, dan zal men geen scheef oordeel vellen; — duidelijke, verwarde, positieve, negatieve begrippen; — geen flauw begrip van iets hebben, het in het geheel niet begrijpen, geen voorstelling er van hebben; — ik kan er maar geen begrip van krijgen, ik kan het maar niet begrijpen;
4. samengevatte inhoud, inz. in titels v. geschriften: kort begrip der aardrijkskunde, beknopte handleiding; — een kort begrip der Christelijke leer, samenvatting.